Sardinië, de jaren 40. De zesjarige Gavino Ledda wordt door zijn vader van school gehaald om de schapen te gaan hoeden. Heel zijn kindertijd, tot aan zijn twintigste levensjaar, brengt Gavino door in de eenzaamheid van de bergen. Met als enige gezelschap de schapen en zijn strenge vader. Na een strenge winter, die de olijfwijngaard van de familie vernielt, verkoopt Gavino's vader de hele boerderij en vlucht zijn zoon naar het leger. Pas daar leert de jongeman door de hulp van zijn maat Cesare lezen en schrijven.